Napoleon streefde een eenduidig Frans recht na, dat ten tijde van de Franse overheersing ook in de Nederlanden gold. Dit Burgerlijk Wetboek, ook code civil of Code Napoleon genoemd, bleef in Nederland tot 1838 in gebruik, waarna deze door een Nederlandstalig Burgerlijk Wetboek werd vervangen. In Limburg werd het Nederlandstalig Burgerlijk Wetboek pas op 1 januari 1842 ingevoerd, zie Asser-Scholten (Algemeen Deel) 1974, p. 177.
Sinds 1838 heeft het BW vele wijzigingen ondergaan. De meest ingrijpende vond na de Tweede Wereldoorlog plaats. Men achtte de tijd rijp voor een totale herziening van het BW. De Leidse hoogleraar Eduard Maurits Meijers (1880-1954) werd gevraagd om een geheel nieuw wetboek te ontwerpen. Hij is voortvarend aan de slag gegaan, maar na zijn dood is het wetgevingsproces in de versukkeling geraakt. Om het belang van zijn werk te onderstrepen wordt het BW zoals dat is ontstaan ook aangeduid als nieuw BW, in tegenstelling tot het oud BW, het burgerlijk wetboek zoals we dat kenden voordat Meijers met zijn werk begon.
In 1970 werd met boek 1 het nieuwe personen- en familierecht ingevoerd, in 1976 boek 2 inhoudende het nieuwe rechtspersonenrecht (ondernemingsvormen). Pas in 1992, met het in werking treden van de boeken 3, 5 en 6 en het eerste deel van boek 7 werd het Nederlandse vermogensrecht ingrijpend gewijzigd. Per 1 januari 2003 is boek 4 (erfrecht) vernieuwd.
Opbouw van het BW
Het BW heeft een gelaagde structuur. Per rechtsgebied zijn eerst algemene regels opgenomen en vervolgens meer specifieke regels.
De indeling in boeken is als volgt:
1. Personen- en familierecht
2. Rechtspersonen
3. Vermogensrecht in het algemeen
4. Erfrecht
5. Zakelijke rechten
6. Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht
7. Bijzondere overeenkomsten
7A. Bijzondere overeenkomsten; vervolg
8. Verkeersmiddelen en vervoer
De gelaagde structuur is met name goed te zien in het vermogensrecht, waartoe boek 3,5,6,7,7a en 8 behoren. Overigens kan ook boek 4 deels tot het vermogensrecht gerekend worden. Om de gelaagdheid te verduidelijken een voorbeeld.
In boek 3, het algemene deel van het vermogensrecht wordt een regeling gegeven voor de rechtshandeling. Het maken van een testament is een eenzijdige rechtshandeling. Het testament zelf is geregeld in boek 4. De algemene regels van de rechtshandeling in boek 3 zijn dan ook van toepassing bij het maken van een testament, tenzij daar in boek 4 uitdrukkelijk van wordt afgewezen.
Nog duidelijker wordt de gelaagdheid als je uitgaat van de bijzondere, ook wel benoemde overeenkomst genoemd, in boek 7 en 8. Neem bijvoorbeeld de arbeidsovereenkomst.
De arbeidsovereenkomst heeft een eigen zeer uitgebreide wettelijke regeling in titel 10 van boek 7. Het is ook een overeenkomst, dus zijn, voor zover daar in titel 10 van boek 7 niet van wordt afgeweken, ook de regels met betrekking tot de overeenkomst in het algemeen, titel 5 van boek 6, van toepassing. De overeenkomst is een rechtshandeling. Dus heeft ook de regeling van de rechtshandeling in titel 2 van boek 3 invloed op de arbeidsovereenkomst. Verder schept de arbeidsovereenkomst verbintenissen, dus ook de eerste titel van boek 6, het algemene gedeelte van het verbintenissenrecht is van toepassing.
Een aanduiding als "Artikel 3:92 BW" betekent: artikel 92 van Boek 3 van het burgerlijk wetboek.